10 december 2012

Amsterdam

Een observatie

Over de verhuizing van NRC

Vanmorgen, rond kwart voor acht, liep ik van het Centraal Station naar het Rokin. Het regende een beetje. Ik liep rechtdoor, langs de Bijenkorf en de Dam, totdat ik aan de overkant het nieuwe gebouw van NRC zag. Veel glas, donkergeel licht. Nog maar weinig mensen. Ik keek op mijn horloge omdat ik dat op het station ook gedaan had. Een kwartier van daar naar hier.

Ik zag niet meteen waar de ingang was, dus ik vroeg het aan een van de bouwvakkers die bij het gebouw hout heen en weer sleepte. ‘Ik moet hierbinnen zijn’, zei ik, en ik wees omhoog, naar de tweede verdieping, naar de hoek die ik van de foto’s herkende als mijn nieuwe werkplek. ‘Dan moet je eromheen’, zei hij, en hij wees. ‘Daar het steegje door.’

In het steegje lagen twee zwervers in slaapzakken.

Een collega liet me een bord zien waar blaadjes op blijven plakken zonder dat je er magneetjes voor nodig hebt. De kraan bij de toiletten ging uit zichzelf aan toen ik mijn handen eronder stak. Om me heen werd nog veel geboord en gehamerd.

Op de tweede verdieping vond ik mijn bureau, met daarop een monitor en een briefje met de uitleg van de printer. Buiten was het nog donker. Ik klikte mijn laptop in het docking station. Het opstarten duurde lang – daar was niets aan veranderd.

Langzaam vulde het gebouw zich met journalisten.

Om negen uur waren er taartjes met het NRC-logo erop. Iedereen verzamelde zich bij de middentafel en er liep een cameraploegje rond. ‘Welkom in Amsterdam’, zei onze hoofdredacteur breed grijnzend, en toen sloeg hij op een grote gong. Het geluid was harder dan ik verwachtte. Iedereen applaudisseerde, en ook dat klonk harder en trotser dan ik had voorzien.