Ik kan het nu wel zeggen: zeven jaar geleden spijbelde ik een middag van mijn werk om naar de bioscoop te gaan.
Het was het einde van de zomer, 2017, en in het Louis Hartlooper Complex in Utrecht hadden ze (tijdens wat ze met slecht gevoel voor spatiegebruik het ‘film zomer festival’ noemden) nog één laatste vertoning geprogrammeerd van de een jaar eerder uitgekomen alienfilm Arrival, naar een kort verhaal van Ted Chiang.
Dat is wellicht misleidend: ‘alienfilm’. Daar gaat het niet over. Ja, daar gaat het over, maar daar gáát het niet over.
Openingsscène. We horen ‘On The Nature of Daylight’ van Max Richter. Voice-over. “I used to think this was the beginning of your story. Memory is a strange thing. It doesn’t work like I thought it did. We are so bound by time, by its order.” We zien de hoofdpersoon, Louise Banks, met haar dochter. De snelle ademhalingen van een slapende baby, later tikkertje spelen op het gras, en weer later: een ziekenhuisgang. Ze gaat dood, het meisje gaat dood. De film is nog geen drie minuten bezig. Voice-over. “But now I’m not so sure I believe in beginnings and endings.”
Dan komen er UFO’s.
Grote, platte ovalen die roerloos boven de aarde hangen. Twaalf in totaal, over de hele wereld. Ze doen niks. Een ervan hangt boven een groot veld in Montana, in het noordwesten van Amerika. Om de geluiden die de buitenaardse wezens maken te ontcijferen schakelt het leger Louise in (een rol van Amy Adams), want zij is een van de beste linguïsten die er zijn.
Het is haar taak om de taal van de aliens te doorgronden. Als ze begrijpt hoe hun taal werkt, kan ze met ze praten en misschien ook vragen wat ze hier komen doen. En als dat haar lukt vóórdat die wezens ongeduldig worden en de mensheid uitroeien: helemaal mooi.
Daar haalt de film spanning uit, die tikkende klok en de angst dat ze door het kleinste misverstand kwaadaardig kunnen worden. Maar daar gaat de film niet over.
Het gaat over taalbegrip. Het idee dat ten grondslag ligt aan de film, is dat taal een perceptie is. Wat Louise ontdekt, is dat de aliens een taal – en dus een perceptie – hebben die niet lineair is, maar circulair. Wat in die taal gebeurt, kan vooruit en achteruit en toch op hetzelfde punt uitkomen. De tijd als palindroom. Als je die taal beheerst, beheers je een nieuwe manier om naar de werkelijkheid te kijken.
Ik ben geen linguïst, maar tot op zekere hoogte ís dat natuurlijk ook zo. Om het simpelste voorbeeld te noemen dat ik kan bedenken: vanaf het moment dat je Sjakie en de Chocoladefabriek gelezen hebt, zíé je in je hoofd iets bij de woorden ‘Oompa Loompa’ wat je daarvoor nog niet zag.
Het Pirahã-volk, oorspronkelijke bewoners van het Amazoneregenwoud in Brazilië, heeft een taal waarin telwoorden niet bestaan. Het schijnt dat ze daarom het verschil tussen vier dingen en vijf van dezelfde dingen, bijvoorbeeld, gewoonweg niet kunnen waarnemen.
Een paar maanden terug kreeg ik een e-mail van een taalkundige die op deze nieuwsbrief geabonneerd is. Hij heet Gaston Dorren en reageerde op het verhaal dat ik schreef over het Ierse eiland Gola. Hij zei dat hij werkt aan een boek over ongeschreven talen, waarvan er veel aan het uitsterven zijn, en dat hij ervan opkeek “dat de laatste Golanen zo laconiek lijken te zijn gebleven onder de naderende teloorgang van hun gemeenschap. […] Je wordt toch een beetje wees als je vertrekt: geografisch wees, plaatswees, woonwees, geef het een naam. Net zoals de laatste sprekers zich taalwees or spreekwees kunnen voelen.”
Daar ging het even over, en toen vertelde ik hem over dit idee achter Arrival dat me zo aanspreekt: ben je een taal meester, dan stelt dat je in staat het leven anders te zien. Ik vroeg: “Zeg jij, vanuit jouw expertise: ja, dat is ook wel zo, of is dit geromantiseer, is het onzin?”
Het is zeker geen onzin, antwoordde hij:
De woordenschat en zelfs grammatica van onze moedertaal, en in wat mindere mate ook van andere talen die we kennen, hebben een zekere invloed op ons denken. Woorden zijn pakketjes betekenis, en we kunnen die betekenis ook anders uitdrukken, met meer woorden, maar als we dat pakketje al hebben klaarliggen, is het gemakkelijk om er in ons denken gebruik van te maken. Vergelijk het met percentages of diagrammen: je kunt die informatie ook anders verwoorden, maar deze instrumenten maken het makkelijk om op cijfergebied snel te begrijpen en te redeneren.”
Maar we moeten het niet overdrijven, zei hij, en dat overdrijven kan twee kanten op. We zijn best in staat na te denken over dingen waar we geen woorden voor hebben. Dorren noemde het Pirahã-volk niet specifiek, maar dat voorbeeld gaat hier wel op, denk ik: zij hebben wel woorden als ‘een paar’, ‘veel’ en ‘meer’ als het om hoeveelheden gaat. En wij hebben zelf dan weer niet zoveel woorden voor geuren, maar dat betekent niet dat we ze minder goed waarnemen.
Daar zijn wij degenen die zich behelpen met vergelijkingen: fruitig bouquet, benzinegeur, putlucht. De algemene regel blijft wel: we vinden het gemakkelijker om nauwkeurig te praten en te denken op terreinen waar we woorden hebben.
Het andere soort overdrijving, zei hij, is de gedachte dat alles kan als we er maar taal voor hebben.
Ook volken die een circulair tijdsbeeld hebben, beschikken vaak gewoon over een verleden, een tegenwoordige en een toekomende tijd. Hoe een circulaire taal zou moeten werken, daar kan ik me niks bij voorstellen. Wel is het zo dat sommige volkeren (de Aymará bijvoorbeeld) de toekomst metaforisch achter zich plaatsen (want onzichtbaar) en het verleden voor zich (want gezien). Maar dat leidt vooral tot andere gebaren; verder heeft het niet zo veel gevolgen, geloof ik.
Aan dit tweede soort overdrijving maakt Arrival zich dan schuldig.
Maar dat is het punt (en dat vond Gaston Dorren natuurlijk ook): dat mag. Daar ís fictie voor. Een verhaal is er juist om iets wat waar is zo uit te vergroten dat we die waarachtigheid duidelijker zien en beter begrijpen. Sciencefiction is dat op zichzelf al vaak: een extrapolatie van de werkelijkheid, om ons te tonen hoe het zou zijn als je die of die ontwikkeling nog een heel stuk doortrekt. De verhalen van Ted Chiang gebruiken het om wetenschappelijke en filosofische thema’s te verkennen en met fictie invoelbaar te maken wat anders te abstract blijft.
Louise doorgrondt, als eerste, de intenties van de buitenaardse wezens. Ze kwamen niet om het Witte Huis en het Empire State Building op te blazen, waarna de mensheid zou zijn aangewezen op de bravado van Will Smith. Ze kwamen iets brengen. Hun taal, hun non-lineaire taal.
En dus is het verlies van haar dochter iets wat voortaan zowel voor als achter haar ligt. De momenten met haar bestáán simpelweg, ze zíjn er.
Het is slechts onze perceptie van tijd waardoor de dingen voorbijgaan.
Slotscène. ‘On The Nature of Daylight’ van Max Richter. Voice-over. “So, Hannah”, horen we Louise zeggen. “This is where your story begins. The day they departed. Despite knowing the journey, and where it leads, I embrace it. And I welcome every moment of it.”
Ze heeft Ian ontmoet, een wetenschapper die ook in het onderzoeksteam zat dat een gesprek met de aliens op gang probeerde te krijgen. Ze zijn verliefd geworden. “You wanna make a baby?” vraagt hij.
Zij weet dan al wat haar allemaal te wachten staat. Dat haar dochter Hannah zal gaat heten, een naam die voor- en achteruit gelezen kan worden, dat het meisje zal leren spellen, dat ze haar zullen voorlezen, dat ze tikkertje zullen spelen op het gras.
Dat ze een zeldzame, ongeneeslijke ziekte zal krijgen. Dat ze dood zal gaan. En toch zegt ze: ja.
Deze beschouwing schreef ik voor De vierde versie, mijn nieuwsbrief over goed geschreven dingen. Je kunt je hier abonneren.