2 september 2010

Bevrijdingsfestival

Een observatie

Over in de rij staan

Wie in Kanaleneiland woont, kon lopend naar het Bevrijdingsfestival. Een mooiere manier om de vrijheid te ontmoeten, zo vlak voor je deur of onder je balkon, verzin je niet snel. Mensen kwamen van alle kanten, over alle zebrapaden en door alle ingangen van Park Transwijk, naar het grote grasveld in het midden. Aan het eind van de ochtend kon Utrecht tevreden om zich heen kijken. Haar bewoners zochten elkaar op en zouden samen drinken en dansen.

Rond half twee ‘s middags kwamen wij aan bij de ingang. We spraken daar af met vrienden en zaten even in het gras, wachtend op de anderen. Bij de poort stond een rij van mensen die naar binnen wilden, ongeveer zeven mensen breed. Aan beide kanten stonden kleine kraampjes, met koude blikjes, ijs of handgemaakte kettinkjes. Ze strekten zich uit en reikten tot de rand van het park.

Er heerste een gemoedelijke sfeer onder de wachtenden toen we bij ze aansloten. Vrienden stonden uitgelaten met elkaar te praten, over de hoofden van anderen omdat ze niet precies tegelijk in de rij waren gaan staan en dus vreemden tussen hen in vonden. Er waren jongens met petjes op, meisjes met flessen wijn en vaders met zonen. Wij maakten nog een blikje bier open, omdat we maar een geringe hoeveelheid mee naar binnen mochten nemen. Maximaal een halve liter. Er was strenge controle, hoorden we.

En toen stopte de rij met bewegen. We kwamen geen centimeter meer vooruit en langzaam ontstond er wat onrust. Er was een meisje aan de zijkant van de rij, dat tegen haar vriendinnen zei dat er niemand meer naar binnen mocht omdat het al te druk was. Wij vingen die gesprekken op en maakten er onze eigen discussie van. We vonden het maar een vreemde gewaarwording, op Bevrijdingsdag geweigerd te worden bij het vieren daarvan.

Ik besprak met mijn vrienden de opties. De beveiliger, een brede man die met een portofoon bij de poort stond en stoïcijns voor zich uit keek, liet niemand meer naar binnen. Waarom hij dat niet deed, vertelde hij niet. In de verte, achter het hek en achter de hoge bomen van het park, hoorden we de lage bas van een optredende act. Achter ons sloten steeds meer mensen aan, maar voor ons kwam niemand naar binnen. We besloten eruit te stappen.

We liepen terug naar huis. Aan het eind van het park zat een agent op een brede, ronkende politiemotor. Met zijn helm nog op zijn hoofd stond hij enkele bezoekers te woord. Hij hield zijn handen verontschuldigend in de lucht. ‘Vol is vol’, zei hij.