11 november 2011

Elf november

Een luisterervaring

Over een liedje van zes minuten

Nadat we gegeten hadden betaalden we, trokken onze jassen aan en liepen naar buiten, langs de barman die glazen stond om te spoelen. Het was koud. Te voelen was hoe de winter voor het eerst grip kreeg op de stad. 

Een lange stoet met mensen, veel van hen kinderen, liep van het Mariaplein richting de Domtoren. Omdat we dezelfde kant op moesten, liepen we mee. De kinderen hadden allemaal dezelfde lampion, een driehoekige met een waxinelichtje erin. Ze verlichtten de gevels van de binnenstad, waar winkeliers hun deuren uren geleden al op slot hadden gedaan.

We schuifelden mee. Zonder lampion.

Op het Domplein kwam iedereen samen. Er was een tent waar je soep kon halen. Er stonden vuurkorven, en bouwlampen die groen licht omhoog schenen. Drie jongetjes stonden over zo’n lamp gebogen en schreeuwden om beurten lucht naar elkaar. De eerste keer deze winter dat ik iemand wolkjes zag blazen. Groene wolkjes.

Thuis luisterde ik naar muziek, naar Lanterns On The Lake. Ik kan er nog niet over uit hoe mooi de laatste minuut van ‘The Places We Call Home’ is. Het hele nummer is mooi, maar in die laatste minuut gebeurt er iets omdat er niets gebeurt.

Ik hoorde haar naast me in slaap vallen. Het einde van de dag voor de helft van ons.

Het is een minuut die niet op zichzelf zou kunnen staan – dan waren het slechts zestig seconden geweest. Verdwaalde geluiden, een gedachte zonder geest. Het is mooi omdat het afscheid neemt, omdat het zwaait en iets heeft om naar te zwaaien. In die laatste minuut sterft het liedje weg, maar dat kan alleen omdat het daarvoor zes minuten geleefd heeft. 

Daarna dacht ik dat ze weer wakker was en nog iets tegen me zei, maar het was het volgende nummer.