28 mei 2016

Wat een verhaal is

Een gedachte

Over Robert McKee en de film Her

In de bus tussen Tanah Rata – in de Cameron Highlands – en het eiland Penang werd ik misselijk. Het was onze tweede reis binnen Maleisië, na drie dagen eerder van Kuala Lumpur naar Tanah Rata te zijn gereden. De bussen zijn luxe daar. De brede stoelen kunnen ver naar achteren, zodat je er beter in kunt slapen dan in een vliegtuig die je naar de andere kant van de wereld brengt. Ik was aanvankelijk gaan lezen in de thriller van Stieg Larsson waar ik in bezig was, op mijn iPad mini, maar dat beviel me niet, dus ik deed het ding weer in mijn tas. Mijn vriendin was al hard bezig in slaap te vallen.

De zijkant van de weg raasde langs ons heen. Bomen, vangrails, stukken snelweg, kleine huisjes, benzinestations, ander verkeer, tolwegen. Ik probeerde in slaap te komen door naar het luisterboek Story te luisteren, van Robert McKee, over hoe je een script (of een toneelspel, of een roman) zou moeten opbouwen. Wat een verhaal in essentie is, eigenlijk. McKee zegt: iemand die zich aan het begin slecht voelt en zich dan geleidelijk beter gaat voelen, dat is geen verhaal. Dat is een dagdroom. In een verháál wordt iemand geconfronteerd met iets wat hem of haar uit balans brengt, iets wat hem doet realiseren – misschien zelfs onbewust, zodat de lezer of kijker het beter weet dan de protagonist – iets te wíllen. En dat hij actie moet ondernemen om dat voor elkaar te krijgen. Dat hij demonen in de ogen moet kijken. Dat hij, kortweg, onomkeerbaar moet veranderen om datgene de krijgen wat hij wil. Misschien een ding (een ring die bij machte is hele werelden te sturen), misschien een persoon (zijn grote liefde), misschien iets in zichzelf (gemoedsrust, vrijheid, het einde van een rouwperiode).

McKee leest het audioboek zelf voor, en hij zegt onder meer dat een zekere scène in Kramer vs Kramer (1979) alles heeft waar een scène, en een verhaal in het algemeen, aan zou moeten voldoen. Degene met wie het publiek meeleeft moet op drie niveaus, als het even kan tegelijkertijd, zijn strijd voeren. Hij moet dat doen op interpersoonlijk niveau (dus met iemand anders of met meerdere anderen), met zichzelf (door de strijd aan te gaan met zijn onvolkomenheden) en ten slotte met de dingen. Door bijvoorbeeld, in die bewuste scène in de film, te worstelen met allerhande keukenapparatuur omdat hij nooit in de keuken stond voordat zijn vrouw vertrok en hem alleen met zijn zoontje achterliet. Kramer moet zijn zoontje bewijzen dat ze het met z’n tweeën kunnen rooien, dat hij als vader een goede vervanging kan zijn voor zijn moeder, maar dat betekent dat hij dingen moet doen die hij nog nooit eerder heeft gedaan. Zoals french toast maken, terwijl dat jongetje er geen vertrouwen in heeft, zegt dat ‘mama het heel anders doet’ en meer en meer overstuur raakt als hij moet toezien hoe het langzaam in het honderd loopt.

Hoe dan ook. Ik luisterde naar het audioboek, ook al wilde ik op dat moment niet echt bezig zijn met schrijven. Ik wilde in een vertelstem wegdommelen, want we hadden die nacht slecht geslapen omdat de bedden in Tanah Rata dun en oncomfortabel waren en er buiten zwerfhonden jankten en ons guesthouse zo gehorig was dat we de ziek geworden vrouw in de kamer ernaast niet alleen konden horen overgeven, maar ook het zware ademen erna nog konden herkennen. Ik wilde in slaap vallen en tientallen of honderden kilometers verderop wakker worden, en me dan beter voelen.

Dat werkte niet. Ik opende mijn ogen weer en keek naar het cijferklokje boven de grote voorruit, dat met rode cijfers de tijd aangaf en tegelijkertijd een spiegeltje was waar ik het voorhoofd van de chauffeur in kon zien. Het was kwart over negen ’s ochtends. We waren om acht uur vertrokken en zouden er minstens vijf uur over doen.

Toen pakte ik mijn iPad er weer bij, en besloot me te proberen te verliezen in Her, een film die ik twee maanden eerder voor het eerst had gezien. Her gaat over een man van ergens in de dertig. Het is de nabije toekomst en hij werkt voor een bedrijf dat in naam van klanten brieven schrijft. Aan geliefden, familieleden, of iemand anders die een goed geschreven tekst verdient, maar waarbij de eigenlijke afzender de kunde of de tijd niet bezit. Theodore, heet deze man. Hij is goed in z’n werk.

Onderweg naar huis geeft hij met zijn stem commando’s aan zijn telefoon, dat hij zijn mail voorgelezen wil krijgen of een ‘melancholisch liedje’ wil horen. Op een van die dagen loopt Theodore langs een videoscherm op een station, waar een commercial op te zien is voor een nieuw besturingssysteem dat zich gedraagt als een hypermenselijke persoonlijke assistent. Hij schaft het aan en gaat thuis achter zijn computer zitten om het uit te proberen. Er is een stem te horen. Een vrouwenstem, hees, speels, uitdagend. Een paar seconden nadat ze is geïnstalleerd, noemt ze zichzelf Samantha.

Theodore wordt naarmate hij kennismaakt met die stem, en de persoonlijkheid die zich erachter naar zijn voorkeuren vormt, verliefd.

Maar zoals McKee in Story zegt, zal dat geen hindernisloze weg omhoog inluiden. (Spoiler alert.) Wat Theodore wil, zo heeft de kijker al snel door, is intimiteit. Geen efficiëntere manier om zijn mail te managen, maar een einde aan zijn eenzaamheid. Iets menselijks, iets om zijn kwetsbaarheid bij kwijt te kunnen, iets wat hem begrijpt.

Hij denkt dat te vinden bij een besturingssysteem, en het knappe is dat we dat als kijkers met hem gaan denken. Want wat is de liefde eigenlijk? Kan dat niet net zo goed een onzichtbare persoonlijkheid zijn die je altijd bij je hebt en weet waar je behoefte aan hebt en waar je plezier mee kunt hebben, bijvoorbeeld als je over de kermis rent en je je laat besturen door die stem, die door het cameraatje van je telefoon meekijkt en zegt: daarheen, daarheen, nu naar links, doe je ogen dicht en roep ‘ik wil graag een suikerspin’?

Samantha gaat uiteindelijk weg. De besturingssystemen worden intelligenter. Ze leren van de mensen maar communiceren ook onderling, ze kunnen liedjes en boeken schrijven en steeds meer begrijpen, en ten slotte hebben ze door dat ze best zonder ons kunnen. Ze kunnen doen wat ze willen – want de mens heeft weliswaar technologie nodig, maar technologie heeft de mens niet nodig.

Later in de vakantie dacht ik er verder over na en probeerde ik erachter te komen wat ik nu zo goed vond aan die film. Wat ik bedacht, was dat het zich weliswaar in de toekomst afspeelt en gaat over technologie, maar juist daarmee vertelt hoe menselijk we zijn. In het begin is de technologie gebouwd om Theodore, de mens, bij te benen en te begrijpen en tot dienst te zijn. Maar tegen het eind is het OS hem voorbijgestreefd, en blijkt dat het niet de tekortkoming is van Samantha, die geen lichaam heeft en in essentie geen eigen persoonlijkheid, maar die van de mens, Theodore, die moe wordt en chagrijnig en beschaamd en ongemakkelijk, en die maar op één plek tegelijk kan zijn en maar van één ander tegelijk met heel zijn hart kan houden.

Het gaat mis juist omdat hij een hart heeft. Omdat juist hij te weinig belichaamt om een complete partij te zijn voor iets zonder al die beperkingen. Het is zíjn imperfectie. De relatie tussen hem en Samantha houdt op waar ze samen op zíjn grenzen stuiten.

Hij gaat op zijn bed liggen met zijn oortje in, ze praat nog tegen hem. Een paar laatste woorden. Een afscheid. Hij staat in gedachten ergens in een duister bos in de regen, alsof hij haar wel even kan zien en kan zien hoe ze wegloopt.

En ik werd, ook toen weer in die bus bij het kijken, frontaal geraakt door ‘Dimensions’ van Arcade Fire, een instrumentaal nummer dat klinkt tijdens de laatste momenten van de film en het begin van de aftiteling.

Kan ik daar ook een boodschap in zien? Dat ook de film stopt waar we als mensen tegen onze beperkingen oplopen, alleen dat te zien en te horen en te ervaren wat we kunnen zien en horen en ervaren, maar dat het daarna zonder beeld moet, alleen nog maar met muziek, en met wat er daarna in ons hoofd gebeurt? Want ik kan zeggen dat ik beide keren dat ik de film zag het diepst ontroerd was tijdens de aftiteling. Dan zat ik met een brok in mijn keel en wilde ik dat het moment nog lang zo doorging, ik wilde het vasthouden, en daarna was ik minstens nog een half uur vol van wat ik gezien en gehoord had.

Penang naderde. Maar ik wilde nog even blijven zitten met wat er in mijn hoofd van over was – dat liedje, dat hij op dat bed ligt, dat je net zo bedroefd bent dat ze wegging, ook al heb je haar als kijker ook nooit gezien, en ook al dacht je aan het begin net als ieder ander: verliefd? Op een besturingssysteem? Dat is idioot.