18 januari 2020

Hoop

Een herinnering

Een jaar geleden wandelde ik ’s avonds een rondje door de stad. Het was rond half acht, donker. Ik had handschoenen nodig. Op de eerste verdieping van het restaurant in het Griftpark brandde licht, er stond een groepje jonge mannen rond een statafel. Ik herkende de houding: gewicht op het standbeen, een hand om een […]

Een jaar geleden wandelde ik ’s avonds een rondje door de stad. Het was rond half acht, donker. Ik had handschoenen nodig.

Op de eerste verdieping van het restaurant in het Griftpark brandde licht, er stond een groepje jonge mannen rond een statafel. Ik herkende de houding: gewicht op het standbeen, een hand om een voor mij onzichtbaar flesje, en ik kon me de gesprekken voorstellen, de verhalen en grappen van een gelijkgestemd gezelschap. Met elk biertje je meer thuis voelen. Minder bedreiging. Minder buitenwereld. Vrijdag. Iemand haalt er nog een paar. De opener, waar ligt de opener. De roker van het stel zet een aansteker onder de kroon.

Ik liep onder ze door, langs het water. Ik was hen niet. Ik was een aanstaand vader.

Ik moest nog iets verzinnen voor op het geboortekaartje. We hadden een naam bedacht die – in elk geval voor mij – ‘hoop’ betekende. Ik zocht naar liedjes over hoop. Ik deed mijn handschoenen uit en luisterde met Spotify naar ‘Hold on Hope’ van Guided by Voices, en ‘All Will Be Well’ van Gabe Dixon, en ‘Avenue of Hope’ van I Am Kloot.

Het bruggetje dat ik wilde nemen om onze wijk weer in te lopen, bleek afgezet. Ik keerde om en liep terug.

Misschien dan toch geen bestaande tekst. Misschien moest ik zelf iets verzinnen. Ineens, toen, een slotzin: Hier begin je. En dan, dacht ik, daarboven een klein gedichtje over wat we zouden zien, voelen en herkennen als we in abstracte zin dat leven, pas begonnen, zouden aftasten. Hij strikt zijn veters. Hij zwaait. Hij geeft een steekpass. Er lukt iets en er mislukt iets.

Ik liep het Griftpark uit aan de zuidkant. De lantaarns op de muren van de voormalige gevangenis Wolvenplein brandden fel, ze reflecteerden in het water. De lucht was donkerblauw, helder, egaal. Steeds kwamen er korte zinnetjes in me op, de meesten nog niet erg goed, maar misschien kon het iets worden.

Thuis schreef ik zoveel mogelijk op.

Ons zoontje werd eind maart geboren. Buiten, achter de okergele gordijnen van de ziekenhuiskamer, was de eerste mooie lentedag begonnen. Ik kon er maar niet over uit wat mijn vrouw gedaan had. Het gevoel, daar aan het hoofdeind van het bed, van iets veel groters dan trots; ik wilde ter plekke verkruimelen tot ik niets meer was dan een eerbetoon aan haar en haar heldendaad.

Toen hij een uur en zeven minuten oud was, zette ik de playlist op die ik in de weken ervoor gemaakt had. Het eerste nummer dat ons zoontje in zijn leven hoorde, was ‘All Will Be Well’ van Gabe Dixon.

The new day dawns
And I am practicing my purpose once again
It is fresh and it is fruitful if I win but if I lose
Oh — I don’t know
I will be tired but I will turn and I will go
Only guessing til I get there then I’ll know
Oh — I will know

Iets verderop in de playlist stonden ook ‘Hold on Hope’ van Guided by Voices, en ‘Avenue of Hope’ van I Am Kloot, de andere liedjes die ik op die avond in januari geluisterd had.

Op het geboortekaartje brachten we de tekst uiteindelijk terug tot vrijwel alleen dat ene zinnetje dat die avond in me op was gekomen: Hier begin je.

Vanochtend herinnerde mijn dagboek-app me aan die avondwandeling, omdat die precies een jaar geleden was. Ik las terug wat ik toen schreef. Dat ik mezelf een ‘aanstaand vader’ noemde.

Vanmiddag lunchten we in het centrum. Het was druk in de stad. Zij zou afrekenen, ik nam de afslag naar de zithoek en zocht alvast een plek. Ik zette de kinderwagen in een hoek, zette mijn zoontje op de tafel, trok z’n rode winterjasje uit en zette hem in een kinderstoel. Ik ging bij hem zitten.

Daar zaten we: vader en zoon, geen twijfel over mogelijk. Iedereen die ons zou zien zitten, zo, zou het zíen. Onze truien in nagenoeg hetzelfde blauw. Hij was vrolijk. Hij had een stuk rijstwafel in z’n knuistje.

Het was geluk. Het was – ik heb er geen ander, beter of preciezer woord voor. Het cliché zal moeten voldoen. Geluk.

En dan nog te weten dat zij straks om het hoekje zou komen lopen en zich bij ons zou voegen, met broodjes, en met sap van banaan en sinaasappel, en dat ik naar zijn gezicht zou kunnen kijken op het moment dat hij zijn moeder weer zou herkennen nadat ze even weg was geweest.