8 juni 2010

Iedereen praat hard

Een observatie

Over een telefoongesprek in de trein

“Mijn moeder heeft darmkanker”, zegt hij. Hij is de hele dag in het ziekenhuis geweest en zit er nu helemaal doorheen. Hij wilde alleen even zijn broer bellen hoe het vandaag gegaan was. En hij heeft niet zo’n moderne telefoon waar anderen tegenwoordig mee rondlopen, dus moest hij wel wat harder praten. “Mag ik vragen waarom u mij vroeg zachter te zijn?”

De man staat met zijn vaalgele jas in het gangpad van de coupé en houdt zich vast aan twee treinstoelen. Hij kijkt op mij neer en probeert, betrapt en wanhopig, uit te leggen waarom zijn stem zojuist zo hard door de trein schalde. En waarom die stem iedereen meenam in een gesprek over drie dagen geen ontlasting, liegen tegen de dokters en het vergeten van dingen.

Ik zeg hem dat ik zijn privézorgen niet wil ondermijnen en hou daarbij mijn open handpalmen naar hem toe. Maar dat hij het gesprek op zo’n harde toon voerde, dat hij de medereizigers stoorde. En dat ik meende daar wat van te moeten zeggen. Dat ik daarom even opstond en zei “meneer, kunt u iets zachter praten”.

“Ja, maar ik hoor jongelui constant door telefoontjes praten en daar zeg ik ook niets van. Ik moet toch mijn broer kunnen bellen? Mijn moeder heeft darmkanker. Iederéén praat hard.” Schokkerig schudt hij zijn hoofd een beetje bij sommige woorden. “Iederéén”.

Een andere man, hij zit schuin achter me, haalt zijn oordopjes uit zijn oren en breekt in. “Dat is dus klinkklare onzin”, zegt hij. Hij is harder dan ik, feller dan ik. “Ik luister muziek en ik hoorde u erbovenuit. Hiernaast zaten twee meisjes, die liepen weg omdat u zo schreeuwde. Het is een privégesprek tussen u en de persoon aan de andere kant van de lijn en dat doet u thuis maar.”

Nog even wankelt de vertwijfelde beller heen en weer tussen de stoelen, terwijl hij afwisselend naar mij en naar de man met de oordopjes kijkt. Hij begint nog eens over de kanker en het ziekenhuis. Achter zijn bril geven vermoeide ogen zich gewonnen. Hij slaat ze neer. Hij was, in de extra tijd van een slopende dag, niet klaar voor een discussie met vreemden die fitter en mondiger zijn. Twee tegen een nog wel.

Hij keert zich om, gaat weer zitten en neemt zijn stoffen schoudertas op schoot. Hij kijkt uit het raam en ademt zwaar.