14 april 2012

In de trein

Een observatie

Over het mooie leugentje van een jongen tegen zijn moeder

Ze kwamen de coupé binnen toen die al aardig vol was, maar tegenover mij waren nog twee plekken vrij. De jongen, zo’n vijfentwintig jaar oud, ging zijn moeder voor. Behulpzaam hield hij de schuifdeur voor haar open. Hij liet haar weten dat ze naar voren kon stappen. Als eerst kwam de stok, een witte met twee rode streepjes een paar centimeter van elkaar, en toen stapten haar voeten naar binnen. Ze gingen op de vrijgebleven plekken zitten. Eerst zette de jongen zijn moeder bij het raam, toen nam hij zelf naast haar plaats. De vrouw zuchtte. Het was gelukt. Ze zaten.

Het leukste aan de trein is dat je er regelmatig een zeldzaam intieme kijk in het leven van een ander krijgt. Niet dat wat mensen graag over zichzelf vertellen, zoals ze misschien op een verjaardag zouden doen, maar dat wat daarachter ligt krijg je te zien. Een passie, een handicap, een gewoonte, een karaktertrek. In de trein betrapt iedereen elkaar op het alledaagse, dat juist daarom zo eerlijk en onomwonden is.

Zoals die keer dat ik naast drie bevlogen architecten zat. Een van hen had de bouwtekening waar hij momenteel mee bezig was op schoot liggen. Driftig gingen de vingers van de andere twee over het papier. ‘Waarom wil je die deur daar?’ vroeg een van hen. ‘Het voegt niets toe aan het verhaal dat je wil vertellen.’ Met verve verdedigde de tekenaar zijn keuzes, die op hun beurt weer tegenargumenten uitlokten. Het was tien voor elf ‘s avonds.

Of toen twee meisjes één VIVA opengeslagen op schoot hadden liggen. Op de pagina’s een artikel met de billen van tien andere meisjes. Een voor een gingen ze erlangs: welke waren mooi, welke niet, en waarom niet. Niet de meisjes waren het mooiste schouwspel, maar de jongen er tegenover. Die keek alsof hij zojuist bij toeval een pot goud gevonden had.

En toch: het mooist waren de blinde vrouw en haar zoon. Toen ze eenmaal zaten en de trein weer was gaan rijden, pakte de vrouw haar lederen handtas op schoot. Op de tast vond ze wat ze zocht. ‘Ik ga even lezen’, zei ze, nam haar brailleschrift op schoot en liet geduldig haar vingers eroverheen gaan.

De jongen pakte zijn eigen boek en antwoordde: ‘Ik ook’. Toen keek hij nog een keer opzij, naar zijn moeder, die instemmend zat te knikken. En toen ging hij zitten slapen.