10 maart 2017

Jongeschrijversgids

Een terzijde

Vrij Nederland vroeg me mee te werken aan hun jongeschrijversgids: 35 schrijvers van onder de 35 over hun boeken en hun ambitie. Met van alle 35 ook een fragment uit hun werk. Ik stuurde een stukje uit mijn nieuwe roman, die dit najaar moet uitkomen bij Das Mag. Die heeft nog geen definitieve titel, dus […]

Vrij Nederland vroeg me mee te werken aan hun jongeschrijversgids: 35 schrijvers van onder de 35 over hun boeken en hun ambitie. Met van alle 35 ook een fragment uit hun werk. Ik stuurde een stukje uit mijn nieuwe roman, die dit najaar moet uitkomen bij Das Mag. Die heeft nog geen definitieve titel, dus er staat in de special ‘Z.T.’ boven: Zonder Titel.

Dat stukje kun je hieronder lezen. Ben je benieuwd naar de hele special van VN; die is hier te bestellen, of hier via Blendle te lezen. En natuurlijk in de kiosk te vinden.

Op de foto naast me: van links naar rechts Noor Spanjer, Thomas Heerma van Voss, Shira Keller en Tjeerd Posthuma. Fotografie: Wendelien Daan.

Z.T.

We bleven stilstaan bij een straat die afboog en langzaam uit het zicht verdween. Ze stopte een pluk haar terug in haar opgestoken kapsel en zei: ‘Als je niet zeker weet of er iets is om in te geloven, ben je een agnost.’
‘Ja,’ zei ik, ‘ik geloof dat ik dat ben.’
Toen pakte ze mijn onderarm, bedachtzaam, als een tak die ze van de weg opraapte omdat iemand erover kon vallen, en keek me aan.
‘Niettemin zal ik voor je bidden. Ik neem je vanavond mee in mijn gebed.’
Ik knikte, maar wist niets te zeggen.
Ze liet weer los en zei: ‘Ik heb d’r van een nestje uit de straat. Kira. Jan wilde nooit iets weten van honden. Maar toen hij ertussenuit gepiept was, zoals ik het maar even omschrijf, stond niets meer in de weg. Het gekke is, nu zou ik niet meer weten wat ik nog zonder d’r zou moeten.’
Ze had mijn arm weer vast. Ze aaide de stof en keek de straat in.
‘Het is er nog steeds wel hoor, soms. Dat ik een foto van hem zie, en dan denk ik: weet je wat, Jan, voor mij hoeft het ook niet meer. Ik kom eraan.’
Ik dacht eraan dat je dat zelfs mensen die niet in God geloven soms hoort zeggen. Ik ga naar hem, of haar. Straks zijn we weer samen. Rationeel gezien kun je dat niet denken als je het hele bestaan van een hemel niet aanhangt, maar blijf binnen een armlengte van de dood maar eens rationeel. En dit is wat me soms troost: zelfs als er geen hemel is, dan nog is er geen betere manier om weer dicht bij elkaar te zijn dan je te verstoppen in hetzelfde hoekje van de dood.
We bleven staan, en daarna liepen we verder. Ze pakte nog veel vaker mijn onderarm vast, mijn pols, of ze vouwde haar dunne vingers om mijn mouw, en ik vergat de hele tijd om naar huis te gaan.