Peter Buwalda zei laatst tegen de Volkskrant dat Franzen het ‘verneukt op het eind’. Interessante mening. Ik ben het er niet echt mee eens, maar er valt wel íéts voor te zeggen. Na de meest schokkende scène, waarin de 15-jarige, drugsverslaafde Perry zo ver heen is dat hij met een wc-papiertje van de smerige toiletvloer opgeveegde cocaïne gebruikt en de realiteit dusdanig uit het oog verloren is dat hij een willoos, zichzelf aanbiedend slachtoffer wordt van een beroving, zijn er nog zo’n tachtig pagina’s over. Perry heeft zichzelf bijna omgebracht die nacht, door een pallet in brand te steken met benzine.
Wat gebeurt er daarna nog? Meegaand met Buwalda zou je kunnen zeggen: tja, alle verhaallijnen doven een beetje uit. Het lijkt inderdaad wel een beetje alsof Franzen bedacht heeft dat de vier andere hoofdpersonen vanaf nu wat rustiger naar het einde mogen kabbelen.
Het is 23 december 1971 als het verhaal begint. Het zal de eerste 364 pagina’s steeds die dag zijn, die middag en avond. Alles vindt plaats op die dag, twee dagen voor Kerst. Natuurlijk is er heel veel gebruik van flashbacks, zodat we ze alle vijf goed leren kennen, maar alsnog is het knap hoe Franzen zóveel vertelt en ondertussen, zonder dat het uitgerekt lijkt of een hooghoudtrucje wordt, de tijd zó langzaam laat verstrijken.
Vader Russ is hulpprediker in het voorstadje New Prospect, boven Chicago, in Wisconsin. Hij heeft een vernedering moeten doorstaan bij de jeugdclub van de kerk, Crossroads. Kort gezegd: de jongeren, vooral de meisjes, waren hem zat. Hij zou tegen een 17-jarige gezegd hebben dat hij zijn vrouw niet meer aantrekkelijk vond en hij is in het algemeen duidelijk de band met de jongere generatie kwijt. Ze zien hem, wordt pijnlijk duidelijk, als een oudere man, iemand die ze niet meer bij hen in de buurt willen hebben. Ondertussen is hij verliefd op Frances Cottrell, een weduwe die ook avances lijkt te maken richting hem. Het is natuurlijk tegen Gods wil om ontrouw te zijn, maar ja, zijn behoeften zijn sterker. En het menselijk denken (dat maakt Franzen zo ontzettend gedetailleerd duidelijk, zo inzichtelijk, bijna tastbaar) weet altijd wel een manier te vinden om wat je wil richting innerlijke goedkeuring te redeneren.
Perry, de een na jongste zoon, is hoogbegaafd, iemand met een bredere woordenschat en een dieper denkvermogen dan sociaal goed voor hem is. En hij heeft iets van zijn moeder geërfd: een neiging tot zelfdestructie. Hij wil in het begin van het verhaal stoppen met drugs gebruiken en verkopen, maar valt dan terug, en zinkt nog veel dieper. Hij gaat van wiet naar quaaludes naar cocaïne, dan nog een heel nieuwe drug. Hij vat het plan op om duizenden euro’s te stelen van de rekening van zijn broer en daar dan heel veel coke van te kopen, om dat door te verkopen in Chicago. Het is allemaal megalomaan en van de wereld – zijn denken is ver van rationeel. Zo belandt hij bij die schuur met die pallets, beroofd en in de kou achtergelaten.
Becky, de enige dochter, is 18 en verliefd op Tanner, die in een bandje zit. Hen zouden we kunnen herkennen op het omslag. Ze pakt hem af van zijn vriendinnetje, heeft onder invloed van een joint een soort God-openbaring en probeert ervoor te zorgen dat Tanner een manager krijgt.
Marion is de moeder. Er zit een heel lang stuk in over haar voorgeschiedenis. Een vrouw met een traumatische jeugd. Haar vader pleegde zelfmoord, haar moeder wilde liever met vriendinnen zijn, haar zus was mooier en succesvoller. Ze had een affaire met Bradley, een autoverkoper, maar draaide door toen hij toch voor zijn vrouw koos. Ze werd een tijdje misbruikt en belandde in een inrichting. Daarna ontmoette ze Russ en werd ze een moeder, iemand die weet dat ze volgens haar omgeving niet veel meer is dan dat: een ‘moederlijke wolk’. Maar ze ontpopt zich, ze verrast iedereen. Ze gaat naar een psychiater, besluit af te vallen, begint te roken, verzet zich tegen Russ (en vergeeft hem eigenlijk bij voorbaat zijn slippertje al) en neemt het heft in eigen handen. Het is volgens veel lezers het meest complete personage in dit boek, en daar ben ik het wel mee eens.
Clem is 20, de oudste zoon. We ontmoeten hem als hij zijn best doet iets voor zijn studie af te maken, terwijl hij veel liever naar zijn vriendin Sharon wil om seks met haar te hebben. Maar ondertussen heeft hij ook zulke zware morele bezwaren tegen zijn eigen gedrag – en ook is het om zijn vader te stangen, zich tegen hem af te zetten – dat hij zich vrijwillig aanmeldt voor Vietnam.
De verhaallijn met Clem begint heel intrigerend, maar verdwijnt daarna naar de achtergrond, om vooral verhaaltechnisch dienstbaar te zijn aan de andere. Dat vond ik teleurstellend. Marion stuurt hem aan het eind brieven, en Becky ook eentje, waardoor we op dat punt, na een flinke tijdsprong, het verhaal van de tussenliggende jaren krijgen. Het lijkt een beetje of Franzen na het sterke begin niet meer zo goed wist wat hij met Clem moest, en hem dus maar naar New Orleans stuurde in een zoektocht naar zichzelf. Niet terug naar Sharon, niet naar Vietnam, gewoon, gebrouilleerd met de rest van het gezin en zonder enig doel. Zo blijft hij in het tweede deel van het boek grotendeels op afstand. Als lezer vergeet je zo ook om je nog verder om hem te bekommeren.
Ik ben het eens met alles wat de recensenten zo goed vinden aan deze Franzen. Een enorm inlevingsvermogen, ontzettend beeldende beschrijvingen van hoe ze denken, zo goed en compleet en echt dat je iedereens misstappen en misredenaties begrijpt en vergeeft. Menselijk tekort, zó precies blootgelegd dat het geen tekort is – het is gewoon hoe het werkt. En ijzersterke dialogen, en zoveel verhaallijnen die nergens gezocht of gemaakt voelen. Grappig? Ja, dat ook, een zekere taal-nonchalance en spitsvondigheid, ook in de dialogen. Al had ik het idee dat daarvan, hoewel dit goed vertaald is, een deel toch weg was gevallen in de vertaling.