16 februari 2015

Ólafur Arnalds

Een luisterervaring

Over de muziek van een jonge IJslandse componist

Gisteravond was ik bij Ólafur Arnalds, in Tivoli Vredenburg. Hij is jong, van 1986, en komt uit IJsland. Hij vertelde dat zijn oma hem vroeger klassieke muziek liet horen en dat hij daarom doet wat hij nu doet; iets wat je ook klassieke muziek zou kunnen noemen, maar het is anders: het is verstilde piano- en strijkermuziek waarbij je zelfs in het minimale een wonderschone melodie kunt herkennen. Tussen de nummers door vertelde hij soms kort iets, maar dat ging moeizaam, vanwege de Engelse taal en zijn zenuwen. Soms moest hij even slikken voordat hij de volgende zin kon uitspreken. Bij een grapje lachte hij mee met de zaal, alsof wat hij zei hemzelf net zo goed had verrast.

Ik kwam Ólafur Arnalds op het spoor toen ik zijn eerste album, Eulogy for Evolution, in november 2007 tegenkwam op een van de sites waar ik in die tijd veel van downloadde en die allemaal eindigden op .blogspot.com. In het jaar dat ik mijn eerste roman afmaakte, 2011, kwam zijn tweede album uit: …And They Have Escaped The Weight of Darkness. Een lelijke titel, maar een even prachtige plaat als de eerste.

Ik heb er nog altijd associaties bij van het Landal-huisje op de Veluwe waar we een weekje zaten in maart 2011. Ik om aan dat boek te werken, mijn vriendin om haar scriptie af te maken. ’s Ochtends schreef ik aan de keukentafel, vroeg in de middag was het net warm genoeg om twee uurtjes aan de tuintafel te zitten met mijn laptop. Rond het huisje pikten de vogels onophoudelijk met hun snavel in het bed van gevallen bladeren, alsof, zo zeiden we tegen elkaar, ze hun sleutels kwijt waren.

Toen het boek verschenen was en ik er eens een interview over gaf bij Casa Luna op Radio 1, draaide de dj op mijn verzoek het nummer ‘Tunglið’ van dat album. Hij vroeg of ik dan in de slotminuut ervan, wanneer het liedje langzaam wegsterft, alvast wilde beginnen met iets voorlezen. De volgende dag mailde een mevrouw me dat ze de muziek “echt heel bijzonder” had gevonden, en of ik haar nog kon vertellen hoe de muzikant heette.

Soms denk ik dat ik schrijf met die reden: als omslachtige manier om anderen te helpen aan de muziek die ik zelf mooi vind.

Ook bij het schrijven van mijn tweede boek luisterde ik veel naar Ólafur Arnalds. Minder naar één specifiek album dit keer, want hij had inmiddels een redelijk repertoire met drie albums, een handvol EP’s en wat soundtracks. Ik bedankte hem achterin het boek. Geen artiest is zo aanwezig (kan ik zelfs zeggen: bepalend?) geweest bij het schrijven van mijn zwijgendemannentweeluik dan deze IJslandse twintiger die ooit alleen maar naar death metal wilde luisteren, zo zei hij gisteravond, totdat de muziek uit de kast van zijn oma grip op hem kreeg.

Hij sloot af, alleen op het podium, met een liedje voor haar. Hij speelde het op zijn piano, met zijn rug naar de zaal, en hij beroerde de toetsen richting het einde steeds minder en minder, totdat het bijna niet meer te horen was. Hij boog ook steeds verder voorover, alsof hij wilde kijken of een nóg iets zachtere aanraking mogelijk was, en uiteindelijk viel hij stil en ging het licht uit en was ik nog iets meer fan geworden van Ólafur Arnalds dan ik al was.