maandag 20 december 2021

Poging tot uitputtende beschrijving

Een leeservaring

Over een klassiek boekje van George Perec

In een essay voor Guernica schrijft Apoorva Tadepalli dat ze ooit een poëzie-docent had die haar studenten aanmoedigde een dagboek met gedachten en observaties bij te houden. Live deliberately: dat zou de intentie moeten zijn. ‘Leef bewust’, zou de voor de hand liggende vertaling zijn, maar ik vind ‘leef met opzet’ mooier en beter. Kijk om je heen. Probeer te onthouden wat zonde is om te vergeten.

In een café, een lijnbus of een park de tijd nemen om met opzet alleen dát te doen: kijken, zien, opmerken. Daar ging dat essay over. Tadepalli begon over een boek van Lauren Elkin, die een jaar lang bijhield wat ze zag in bus 91 en bus 92 in Parijs. Ze had haar telefoon wel mee, maar gebruikte die niet om zich af te sluiten. De telefoon was juist uitsluitend bedoeld om op te schrijven wat ze in de echte wereld zag. De andere passagiers, hun kleine hebbelijkheden, al die levens die met het jouwe niets te maken hebben, behalve dat ze zich heel even op dezelfde plek afspelen.

Misschien dat het idee in een bepaalde literair-New Yorkse kring weer even rondging, want kort daarna maakte podcast The 11 een aflevering met dezelfde opzet. Drie makers kozen een plek – een stoel bij het raam, een bankje tegenover een begraafplaats, een tafeltje in een restaurant – en noteerden alles wat ze zagen.

Het essay, het boek en de podcast-aflevering noemden alle drie hetzelfde boek als hun inspiratie: Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs van George Perec, die in oktober 1974 drie dagen lang (vrijdag t/m zondag) vanachter het raam van een café over het Place Saint-Sulpice in het zesde arrondissement van Parijs uitkeek en alles opschreef wat hij zag. Wat wás het precies, al dat alledaagse wat wat je niet opmerkt omdat het zo uitermate gewoon is?

Perec hoorde bij Oulipo, een groep Franstalige schrijvers die zichzelf bepaalde beperkingen in vorm of stijl oplegde, om te onderzoeken of dat juist inspireerde tot iets wat anders niet had kunnen bestaan. Het beroemdste voorbeeld, waarschijnlijk, is een ander werk van Perec, La Disparition, waarin hij de letter ‘e’ nooit gebruikt. In een ander boek, Les Revenente, gebruikt hij juist geen andere klinkers dan de ‘e’.

Poging tot uitputtende beschrijving… is kort; ik had het in pakweg drie kwartier uit. Het heeft zo’n vijftig pagina’s. Elke observatie is beknopt en begint op een nieuwe regel, vaak zonder punt erachter.

Er komt een man voorbij met een halskraag om zijn nek
Er komt een vrouw voorbij; ze eet een stuk taart
Een stel nadert hun Autobianchi Abarth die langs de stoep geparkeerd staat. De vrouw neemt een hap van een gebakje. Er zijn veel kinderen.
Een man die zijn auto net heeft geparkeerd (op de plek van de Autobianchi) kijkt ernaar alsof hij hem niet herkent.
Een blauwe auto, een gele, twee blauwe 2cv’s Bij de taxistandplaats staat maar één taxi. De bestuurder heeft zijn kofferbak geopend.
De duiven vliegen een rondje over het plein

Is dat interessant? Niet echt. Interessant is het wel, vind ik, om te zien dat de moderne interpretaties niet lijken te kunnen observeren zonder ook te zelf-observeren. In being forced to write, I began to notice more, schrijft Tadepalli in dat essay. Ze schrijft dat ze begon na te denken over wat zich nog meer afspeelde in de levens van de andere passagiers. De dingen die ze niet zag. Het busrit-dagboek van Elkin werd ook een overpeinzing van hoe Parijs veranderd was. In de podcastaflevering zijn de interessantste observaties ook die die over degene met de microfoon zelf gaan. De intredende verveling, de twijfel, de gêne. De jongen op het bankje zit daar tijdens een hete middag; op een zeker moment komt iemand hem een flesje water brengen. Zijn enthousiasme over die medemenselijkheid wordt óók onderdeel van het verslag.

Dat deed Perec allemaal juist heel nadrukkelijk níét. Een heel enkele keer schemert er in zijn observaties even iets door van de verteller, zíjn manier van kijken, zíjn humor (‘Een klein meisje, omgeven door haar ouders (of door haar kidnappers) huilt’), maar over het algemeen is hij werktuiglijk aan de slag gegaan. Hij is observator van de feiten, hij registreert. Verder niets.

Vooral de gedachte achter elk van deze experimenten is interessant. De gedachte dat dit dus overal de hele dag gebeurt, dat dit allemaal levens zijn, mensen, en dat we de ander niet opmerken totdat we besluiten hem op te merken.