30 maart 2020

Psalm 91

Een gedachte

Over een hardlooprondje

Mijn hardlooprondje ging deels door het Noordpark, het Gagelbos en Ruigenhoek, een groot stuk groen aan de noordkant van Utrecht. Ik was verder van huis geraakt dan gepland; met de afstand die ik moest afleggen om weer terug te komen zou ik mijn persoonlijk record voor het jaar aanzienlijk verbeteren. Het was niet anders.

Ik luisterde muziek. Na pakweg acht kilometer ik had net een ontmoedigend lang, anoniem stuk langs een weiland achter de rug, met tegenwind ook nog selecteerde de shuffle-functie ‘In Our Bedroom After The War’ van de Canadese band Stars. Hier en daar liepen plukjes mensen, gezinnen, andere lopers. Drie jongens, blijkbaar tijdelijk verstoken van hun reguliere training, waren aan het speerwerpen op een braakliggend stuk gras.

Mijn strijd was gestreden. Hier kende ik de omgeving weer. De afstand die ik bij vertrek voor ogen had, stond al op mijn sporthorloge. Ik hoefde alleen nog maar op huis aan, terwijl de getallen zouden blijven oplopen.

De zon werd wat warmer, en ineens viel het me op dat er vogeltjes floten, en precies toen was de tekst van het liedje:

Listen, the birds sing
Listen, the bells ring
All the living are dead, and the dead are all living
The war is over and we are beginning

Ik geloof er niet in dat iets of iemand dat regisseert, dat het zo moest zijn, maar de uitstekende timing van het lot gaf me energie.

Op de verharde paden van het park stond op verschillende plekken ‘AUB 1,5 M’ geschreven, met stoepkrijt. Ik zag het vóór die regel in dat liedje, en daarna nog eens, bij de brug die me Ruigenhoek uitleidde, toen ik op het punt stond de weg over te steken en onder het viaduct door te gaan, richting Fort Blauwkapel.

Nu speelde ‘We Will Become Silhouettes’ van The Postal Service. Ik luisterde. Meer toeval:

I’ve got a cupboard with cans of food
Filtered water, and pictures of you
And I’m not coming out until this is all over

Hier liep ik, buiten, dat ene uurtje van de dag, ik zocht de berm op als er tegenliggers waren, en zij deden hetzelfde, we weken steeds woordeloos uit naar onze eigen berm, en elke keer als zoiets gebeurde dacht ik aan iets wat ik ’s ochtends in de Volkskrant had gelezen. Hoe je een beetje kunt controleren of je voldoende afstand houdt tot anderen: als je allebei je hand uitsteekt, zou je elkaars vingertoppen net niet kunnen raken.

Het elkaar niet kunnen bereiken, het net-niet van menselijk contact: een gezondheidsadvies.

I wanted to walk through the empty streets
And feel something constant under my feet
But all the news reports recommended that I stay indoors
Because the air outside will make
Our cells divide at an alarming rate
Until our shells simply cannot hold all our insides in
And that’s when we’ll explode
And it won’t be a pretty sight

Langs de Darwindreef stond nog iets anders met stoepkrijt op de straat geschreven. Hier en daar waren stoeptegels gekaderd, en erbinnen had iemand geschreven: ‘Psalm 91’.

Thuis zocht ik de tekst ervan op. In De Nieuwe Bijbelvertaling is dit de tekst van Psalm 91:1-4.

Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont en overnacht in de schaduw van de Ontzagwekkende, zegt tegen de HEER: ‘Mijn toevlucht, mijn vesting, mijn God, op u vertrouw ik.’

Hij bevrijdt je uit het net van de vogelvanger en redt je van de dodelijke pest, hij zal je beschermen met zijn vleugels, onder zijn wieken vind je een toevlucht, zijn trouw is een veilig schild.

Ik was de deur niet uitgegaan om bezig te zijn met songteksten, laat staan om aangezet te worden tot het lezen van de Bijbel, maar overal om me heen waren de verwijzingen naar het leven van nu, naar hoe we leven en waar we ons aan vasthouden. Een dwingend verzoek van de overheid, een ezelsbruggetje uit een krantenartikel, een bijbeltekst die toepasselijk lijkt – uit alles sprak dat we allemaal aan hetzelfde denken.