Scott Hutchison was als kind zo verlegen dat zijn moeder hem haar ‘kleine bange konijntje’ noemde. Op verjaardagen speelde hij niet met de andere kinderen, dan zat hij liever ergens alleen. Hij had vaak nachtmerries. Het bed van zijn jongere broer werd dan naast dat van hem geschoven, zodat hij niet alleen hoefde te zijn.
Wel was er die keer dat ze met de scouting een kindermusical over Sneeuwwitje deden. Scott was toen zeven of acht. Hij speelde Doc, de leider van de zeven dwergen. Hooguit een paar zinnen tekst had hij, maar daar dééd hij iets mee. Misschien dat hij zich op een podium iets beter voelde dan in het echte leven.
Hij was de middelste thuis. Hij had een oudere broer, Neil, en een jongere, Grant. Het gezin woonde in Selkirk, een plaatsje met vijfduizend inwoners in het zuid-oosten van Schotland waarvan de geschiedenis zo ver teruggaat dat het in 1100 al een ‘auld toun’ genoemd werd.
Het internet was er net toen Scott opgroeide, maar zijn vader wilde het huishouden er pas op aansluiten als het gratis werd. We wachten een jaartje, zei hij, over een jaartje is het vast gratis. Over muziek wist de jongen dus nog niet zoveel. Selkirk had een platenwinkeltje, maar daar verkochten ze alleen wat de hitlijsten haalde. Zijn oudere broer luisterde naar Pearl Jam. In de zomers gingen ze op vakantie naar Frankrijk en dan draaiden ze in de auto Bruce Springsteen en de Eurythmics.
Toen hij achttien was, vertrok hij naar Glasgow, voor een opleiding tot illustrator aan de Glasgow School of Art. Dit was kort voor de eeuwwisseling.
Daar veranderde alles. Hij kon luisteren wat hij wilde. Hij hoefde de straat maar uit te lopen om Belle & Sebastian live te zien, en Teenage Fanclub, en Mogwai. Schotse bands waarvan de muzikanten rondhingen in de pubs waar hij zelf ook kwam. Die gasten zitten hier gewoon te drinken, dacht hij, net als ik. In een band spelen, muziek maken — dat kón.
Scott Hutchison wist toen al dat hij geen illustrator wilde worden. Hij begon gitaar te spelen, en er later ook bij te zingen. Op zijn studentenkamer schreef hij teksten en nam hij demo’s op. Hij brandde ze op CD-R’s, die hij samen met wat biscuitjes opstuurde naar radiostations en muziekcritici. Hij noemde de band Frightened Rabbit, omdat zijn moeder hem vroeger zo noemde.
Maar als je een band begint, zei zijn jongere broer Grant, dan wil ik er ook bij. Dus Grant werd de drummer van Frightened Rabbit.
Hun vader, Ron Hutchison, zag ze voor het eerst optreden in 2004. In The Arlington was dat, een typisch Schotse pub met krijtborden voor de deur en rode houten planken tegen de buitenwand.
Misschien dat Scott beter gewoon kan blijven tekenen, dacht hij die avond.
Scott Hutchison bleef niet gewoon tekenen. Alhoewel, dat deed hij óók. Hij maakte de albumcovers en concertposters voor de band. Gekenmerkt door zachte, aardse kleuren — beige, lichtbruin — en het gebruik van religieuze symbolen. Omdat het iconen zijn die iedereen meteen begrijpt, vond hij, een soort universele taal is het.
Gelovig was hij niet. Ja, hij praatte tegen iemand, als het nodig was, tegen de lucht desnoods, gewoon om iets kwijt te kunnen. Maar hij bad niet en hij aanbad niemand. Hij herinnerde zichzelf er vaak aan dat dit alles is wat er is: een bepaald aantal jaren op aarde om iets te doen wat de moeite waard is.
Michelle, ‘Shell’ voor vrienden, was zijn eerste grote liefde. Ze studeerde ook aan de Glasgow School of Art en woonde in dezelfde studentenflat. Ze werd mild beroemd in Groot-Brittannië toen ze in 2004 meedeed aan het vijfde seizoen van realityserie Big Brother en naakt op televisie het gras maaide.
Een jaar later gingen ze uit elkaar. Over haar gingen veel van de teksten die Scott schreef. De zwakste liedjes namen hij en zijn broer op voor debuutalbum Sing the Greys, dat bij een klein muzieklabel verscheen. Ze hadden goed beschouwd geen idee hoe je dat eigenlijk doet, muziek opnemen in een echte studio.
De beste liedjes had hij bewaard voor het tweede album. Geschreven waren ze dus al, nietsontziend eerlijke teksten, grof en vulgair soms (“You won’t find love in a hole/ It takes more than fucking someone to keep yourself warm”), dan weer grappig of ontwapenend. Hartverscheurend, meestal. Constant eigenlijk. Hij schreef in notitieboeken of op losse velletjes, gelukzalig ongezien, er was nog geen publiek dat ongedurig — wat maak je, wanneer is het af? — over zijn schouder meekeek.
Zo zou het daarna nooit meer zijn.
Frightened Rabbit werd een drietal toen basgitarist Billy Kennedy erbij kwam. The Midnight Organ Fight verscheen in 2008 en is een van de beste albums van het decennium. Over twee dingen gaat het, en over die twee dingen zou het vrijwel altijd gaan bij deze band: liefdesverdriet en de dood. Scott Hutchison was midden twintig inmiddels en kreeg meer en meer last van angsten en depressieve periodes.
In ‘Floating in the Forth’ beeldt hij zich in hoe het zou zijn om van de Forth Road Bridge te springen, een hangbrug ten westen van Edinburgh, boven het water dat vanuit de Forth-rivier richting de Noordzee stroomt. “And fully clothed, I float away/ Down the Forth, into the sea.”
Dat waren echte gedachten, die neiging was er. Het was allemaal echt. Hij schreef over zichzelf en wat hij voelde en hij deed daar nooit geheimzinnig over.
Voor Grant was het een stomp in de maag toen Scott ‘Floating in the Forth’ voor het eerst aan hem liet horen. Het was — ja, het was prachtig, zo mooi. Maar konden ze dit liedje wel op het album zetten? Scott, vroeg hij, wat gaat mama hiervan vinden?
Zelf vond Scott The Midnight Organ Fight niet bijzonder somber. Daar valt ook wat voor te zeggen. Meerdere liedjes hadden wat hij een “last minute lift” noemde: dat ze tegen het eind een stukje omhoog getild werden en er ruimte kwam voor een sprankje hoop. ‘Floating in the Forth’ eindigt met de zin “I think I’ll save suicide for another year”.
Ook in ‘Head Rolls Off’ beeldt hij zich in dat hij er niet meer is, en toch gebeurt in de laatste regels iets troostrijks:
When it’s all gone, something carries on
And it’s not morbid at all
Just when nature’s had enough of you
When my blood stops, someone else’s will not
When my head rolls off, someone else’s will turn
And while I’m alive, I’ll make tiny changes to earth
Het mooiste nummer van het album is ‘Poke’. Het gaat over een relatie die stuk is gelopen. Maar er is niets geëxplodeerd, het was geen knallende ruzie. Ze weten gewoon allebei dat het over is, alleen: dat is zo moeilijk. Waarom wil dit ding, wat het ook was, dit wat we gevoeld hebben — waarom laat het zich niet wegduwen en vergeten? Hij schreef de tekst op een A4’tje, hij probeerde, kraste door, herschreef.
Het nummer eindigt met deze gedachte-oefening: wat zou iemand zien in een foto van toen we samen waren, en wat zouden ze zien als ze ons nu zouden zien?
You should look through some old photos
I adored you in every one of those
If someone took a picture of us now
They’d need to be toldThat we had ever clung and tied
A navy knot with arms at night
“I’d say she was his sister
But she doesn’t have his nose”And now we’re unrelated
And rid of all the shit we hated
But I hate when I feel like this
And I never hated you
Ze vroegen hem weleens of hij ook andere dingen schreef. Verhalen, of poëzie. Dat deed hij niet. De vorm van een liedje paste hem. Hij hield ervan dat er een deel van zijn leven in zo’n klein pakketje opgeborgen kon worden. Er een liedje van gemaakt hebben was geen catharsis, geen enorme openbaring, zo was het niet, het was: oké, nu begrijp ik mezelf iets beter.
Hij begon ernaar uit te kijken oud te worden. Dat je er ellenlang over kunt doen om iets te bestellen in een koffietentje en dat niemand roept: vandaag nog, maat. En ook omdat oude mensen, dat idee had hij in elk geval, tot een vreedzamere verstandhouding met de dood komen. Dat de dood daar op je staat te wachten, maar het is niet erg, het is een soort vriend geworden.
In 2014 verhuisde hij naar Los Angeles. Hij had een vrouw ontmoet en ging met haar samenwonen. Hij ging erin op, in relaties, in haar. Hij kon heel snel heel intens verliefd worden. Van elke emotie zocht hij de randen op, de extremen, want die waren gemakkelijker te begrijpen dan dat deel in het midden. Hij wilde de dingen voelen die overweldigend zijn, die je lichaam overnemen als een drug.
Wanneer begon het slechter te gaan?
De stad hielp hem niet, zijn creativiteit stokte. Hij ontsnapte door in de bergen of de woestijn te wandelen, of de oceaan op te zoeken. Door naar New York te vliegen voor een paar dagen. De rest van de band, inmiddels een vijftal, zat in Glasgow. De band trok hem weg bij haar, zij trok hem weg bij de band. Een tour van anderhalf jaar na het verschijnen van derde album Pedestrian Verse (2013) had hen sowieso afgemat en van elkaar vervreemd. Ze wisselden halffabrikaten van liedjes uit via e-mail, maar dat werkte niet.
Scott kreeg paniekaanvallen. Dat had hij niet eerder meegemaakt: hoe zijn gedachten zijn hele lichaam konden overnemen. Hij werd afhankelijk van drank om niet te hoeven voelen wat hij steeds voelde. Painting of a Panic Attack, het vierde album van Frightened Rabbit, verscheen in april 2016.
Tegen de tijd dat het album geschreven was, wist Grant hoe het zou eindigen. Hij had de signalen gezien, hij wist het, hij zou het niet kunnen stoppen als het zover was.
Wees goed voor iedereen van wie je houdt, schreef Scott Hutchison op Twitter. “It’s not a given. I’m so annoyed that it’s not. I didn’t live by that standard and it kills me. Please, hug your loved ones.”
En twintig minuten later: “I’m away now. Thanks.”
Dat was op 9 mei 2018, vandaag zes jaar geleden.
Scott was in het Dakota Hotel in Queensferry, ten westen van Edinburgh, op een half uurtje lopen van de Forth Road Bridge. Een beveiligingscamera legde hem vast toen hij rond één uur ’s nachts het hotel uitliep. Zijn telefoon liet hij achter op de kamer.
Hij droeg een honkbalpetje, een donkerblauwe jas met capuchon, een grijze of lichtbruine broek en witte sneakers, volgens de oproep van de politie. In een Instagram-post vroeg Grant mensen om uit te kijken naar zijn “brother/bandmate/best friend”.
Ze vonden hem waar hij tien jaar eerder had gezegd dat ze hem zouden vinden.
Als Scott Hutchison na een show met iemand uit het publiek in gesprek raakte, ging het acht van de tien keer over The Midnight Organ Fight. Dan vertelden ze hem wanneer het album hun leven kruiste, hoe het hen geholpen had. Soms zeiden ze dat het album hun leven gered had, of dat van een vriend of familielid.
Dat is het met muziek, hè. Je hebt wat toeval nodig, het geluk dat je een bepaald liedje op een bepaald moment in je leven hoort. Maar daar is het: er gebeurt iets, er draait iets. Je denkt: oké, nu begrijp ik mezelf iets beter.
Voor Scott Hutchison kon het pijnlijk zijn dat mensen steeds begonnen over teksten die hij schreef in die uiterst kwetsbare staat. Maar hij wist ook dat de luisteraar niet hém zag rondlopen in die liedjes. De protagonist in de film die je afspeelt in je hoofd, en waar Frightened Rabbit de soundtrack bij verzorgt, is niet Scott Hutchison. Je maakt van jezelf de protagonist. Die film en die liedjes, die gaan over jouw leven.
De band kon niet voortbestaan zonder hem, zeiden de overgebleven bandleden. De muziek, zei Grant een jaar na de dood van zijn broer, is nu van de luisteraars die er troost in vinden. Net als het kruis met de twee of drie dwarsbalken; Scott tekende het voor de hoes van de eerste single van het tweede album en het bleef daarna terugkomen in het artwork. Het werd een symbool waar iedereen z’n eigen, door deze band geïnspireerde betekenis aan kan geven. Een herinnering aan een persoonlijke strijd, tegen de drank misschien, depressie, het gewicht van voorbije liefdes, of iets anders.
In Glasgow staat een bankje met de tekst “We still got hope, so I’ll think we’ll be fine”, een regel uit ‘The Oil Slick’, van het derde album. Ook zo’n nummer met een last minute lift.
En in Selkirk staat ook een bankje, met de regel die waarschijnlijk de bekendste van alle werd: “While I’m alive, I’ll make tiny changes to earth”.
Grant Hutchison, Scott’s jongere broer, heeft inmiddels twee dochters. Sula werd geboren in februari 2020, Autumn drie jaar later. Toen zijn vrouw Jaye net zwanger was van de eerste, zei hij tegen The Guardian dat hij hoopte dat hij de liedjes die zijn broer schreef ooit aan zijn kinderen kon laten horen, en dat hij dan zou kunnen zeggen: dit was jullie oom. Dit is hoe hij klonk. Dit is wat hij gedaan heeft met de tijd die hij had.
Praat met iemand als je denkt aan zelfdoding. Dat kan via de landelijke hulplijn 0800-0113 en via 113.nl.
Deze beschouwing schreef ik voor De vierde versie, mijn nieuwsbrief over goed geschreven dingen. Je kunt je hier abonneren.