They’re all that’s left you
Ik vond een tak op straat. Ik weet niet waarom, maar ik sleepte het ding mee naar huis, de drempel over, richting mijn moeder. Ze zei dat de tak dood was, maar toch mocht hij in de achtertuin. Ze groef een kuiltje en zette het ding erin. Het werd lente en toen zomer. De tak kreeg groene knopjes. Een jaar later was het de grootste struik van onze achtertuin. Ik zat graag in een tuinstoel, mijn voeten opgetrokken en mijn handen om mijn knieƫn, terwijl mijn moeder de visitie het verhaal van de tak vertelde en binnen de radio speelde.