17 november 2009

Stokbrood

Een herinnering

Over boodschappen doen met mijn vader

Ik hield mijn handen alvast omhoog, zodat het makkelijker werd mij op te tillen. Uit de mouwen van mijn winterjasje bungelden wanten aan een touwtje, om te voorkomen dat ik ze verloor. Mijn vader pakte me op en zette me achterop zijn fiets, tussen de boodschappen die uit de fietstas staken. Melk, mandarijnen, soep. Stokbrood. Het was 1990 en ik had me nog nooit geschoren.

Op de weg naar huis, door straten en langs huizen die ik allemaal kende, hield ik me stevig vast aan de grote jas voor me. Andere keren stopte ik mijn hoofd eronder om in het donker naar huis te worden gebracht, maar dit keer niet. Want het was zaterdag en we gingen soep eten. Uit de fietstas onder mijn linkerbeen stak een stokbrood omhoog. De verse geur mengde zich met de buitenlucht tot een gelukzalig gevoel. Ik hoefde niet naar school en ging vanavond lekker eten. Ik was veilig. Gelukkig zijn was simpel.

Niet uit ondeugd, maar omdat ik eigenlijk niet anders kon, omdat het stokbrood zich al zo opzichtig aan me aanbood, omdat mij daar achterop bij mijn vader niets kon gebeuren, begon ik eraan te knabbelen. Het was heerlijk. En als papa me thuis weer op de grond zette en de kleine tandjes in het brood zag, was hij nooit boos dat ik al aan het avondeten begonnen was.

Daar moest ik aan denken toen twee jongens van de campusradio vandaag een microfoon onder mijn neus drukten en vroegen “wat is jouw mooiste jeugdherinnering?”. Maar ik begon per ongeluk met “achterop de vader van mijn fiets…” en zo ging mijn nostalgie verloren in gegrinnik.