11 februari 2013

Verdwalen

Een gedachte

Over de weg vragen en de weg wijzen

Een paar jaar geleden liep ik eens naar hui, toen er een auto naast me stopte. Ik bleef staan. Het raampje draaide open en een man boog vanachter het stuur, over de bijrijdersstoel, naar me toe. Hij noemde de straat waar hij naar op zoek was.

Ik voelde de smartphone in mijn broekzak, met daarin alle straten die er in de hele wereld bestaan. Ik had het apparaat kunnen pakken en de bestemming van de man kunnen intypen. Samen naar het schermpje kijken, waar het vlaggetje valt. Met onze vingers het blauwe streepje volgen, van de plek waar we stilstonden tot aan dat vlaggetje. De exacte afstand erbij.

Maar dat deed ik niet. Ik wees een kant op, noemde gebouwen, winkels, het klonk ongetwijfeld enigszins rommelig, zoveelste links en dan rechts. De man luisterde, ik vatte nog eens samen. Hij bedankte me, draaide het raampje weer dicht en reed weg. De auto leek nu minder aarzelend voort te bewegen. Ik had hem geholpen. Niet de techniek, ik.

De schoonheid van elkaar de weg wijzen sterft langzaam uit, omdat alle mogelijke kennis in onze broekzak zit, of met een zuignapje aan onze autoruit hangt. Het eenzaam intypen van een straatnaam wint het nu van een praatje met een vreemde die op zijn behulpzaamheid wordt aangesproken.

Ik heb nog nooit gezien dat de een de ander niet wilde helpen. Je weet het niet altijd, maar je probeert het. ‘Daar ongeveer. Vraag het anders verderop nog eens.’

Veel minder lang geleden, ik denk een paar maanden terug, was ik net Rotterdam Centraal uit gelopen toen een man me de weg naar de Schouwburg vroeg. Ik ken Rotterdam niet zo goed, maar dit dacht ik te weten. Ik strekte mijn hand uit, en maakte er daarna een bochtje mee, naar rechts. Daar moet je in. En dan rechtdoor, tot bij een groot plein.

Pas toen we weer uit elkaar waren gegaan, bedacht ik me dat ik een foutje had gemaakt. Ik had hem niet de juiste straat in gestuurd, maar een die er parallel aan loopt. Bij het grote plein zag ik hem tien minuten later weer. Ik liep naar hem toe. ‘Het was niet de goede straat’, zei ik. ‘Maar je hebt het toch gevonden.’ We stonden vlak bij de Schouwburg.

De man lachtte vriendelijk. ‘Even verdwalen was ook leuk’, zei hij toen, en zo is het.