27 februari 2011

Knikkertijd

Een herinnering

Over zomaar weten dat het zover is

Afgelopen dinsdag liep ik naar buiten en toen rook het naar de knikkertijd. Terwijl ik naar het station wandelde, probeerde ik te achterhalen waar dat aan lag. Ik haalde een paar keer diep adem, om dat gevoel door mijn neus naar binnen te krijgen, richting mijn hersens. Die moesten iets gaan herkennen, een link leggen, associëren. Daar zijn ze tenslotte voor.

Ik kon het niet goed verklaren, maar misschien lag het hier aan:

Het was koud, maar zonnig. De winter lag nog op de stoeptegels, in de verte riep de lente. De zon scheen net hard genoeg om kinderen weer, voor het eerst in het jaar, de hele middag buiten te houden. Knikkerweer. Met een ijskoude linkerhand en een warmgeknikkerde rechterhand – die laatste inclusief licht geschaafde wijsvinger.

Ik begon een keer met knikkertijd, bedacht ik me toen. In mijn klas, misschien zelfs op mijn hele school. Misschien ook wel landelijk, maar dat viel vanzelfsprekend niet zo goed te controleren.

De volgende dag nam mijn beste vriendje ze ook mee en de week erna rende de hele klas zodra het pauze was naar de tegels met de kuiltjes erin. Ze bepaalden razendsnel de spelregels. Wel of niet via de muur, met of zonder terugpakken. Wel of niet voor het echie.

Misschien rook ik gistermiddag alleen die herinnering. De kou van een langzaam ontwakende lente, stoeptegels die er klaar voor lijken te zijn. Winterjassen die bijna de kast in moeten, maar volgepropt worden met glazen balletjes nu het nog kan.

Volgens mij kwamen kinderen deze week weer op het ludieke idee hun knikkers mee naar school te nemen. Volgens mij is het weer knikkertijd.